Ooit uit elkaar gaan is net zo onwaarschijnlijk als fietsen naar de maan.
Zelfs het meest droevige wat je ooit kunt zeggen zou ons 's nachts niet gescheiden doen liggen.
Maar waarom leidt al het uitlijden over een schil van een banaan tot een traan?
Er hoeft maar dit te gebeuren en begin al te humeuren, waarom ga ik dan harder knorren dan een groep biggen?
We zijn net communicerende vaten, we hebben vaak te gauw iets van elkaar in de gaten.
Vaak lijken we als twee druppels water op elkaar, maar juist dat raakt een overgevoelige snaar.
Elke dag zeg je wel iets kleins wat zo vermoeiend klinkt als blaten, wat ik eventjes zo kan haten.
Wat je dan zegt is waar: je hebt uiteindelijk dezelfde onhebbelijkheden als ik, maar neemt het anders waar.
Maar juist jij weet me ongekend te ontroeren, soms al een paar seconden nadat je me zo hebt weten te beroeren.
In bijna alles we elkaars diepste erkenning, maar onze geschiedenis verschilt zo onderling.
Wil alles aan jou spiegelen, maar kan geen vin verroeren als ik van een afstand naar je sta te loeren.
Verschillen koesteren in de liefde is wat we uiteindelijk willen, alles imiteren is toch zonderling?