Krom gebogen door de zwaar wegende tijd
Schuifelt de man voorzichtig naar de rand
Het gehoor is reeds verdwenen, zijn zicht neemt langzaam afscheid
De opgetrokken schouders steken als stoppels uit het akkerland
Zijn gezicht, eens verwonderend, nu door wijsheid gegroefd
Zijn lichaam heeft gestreden, overwonnen nu verslagen
Zijn onbegrepen hart maakt hem weemoedig en bedroefd
Zijn voeten, eens krachtig, nu te moe om hem te dragen
Hij bouwde aan de toekomst dat nu ons heden is
Verwachtte geen beloning, hooguit wat dankbaarheid
De rand van de samenleving werd zijn erfenis
Vergeten zijn gevecht, het zwoegen van zijn arbeid
Ooit was hij een held, gevochten voor zijn land
Nu is hij een last, verborgen achter witte muren
Zijn grootste strijd is nu te raken aan de overkant
Afwachtend staat hij naar het licht te turen
Zijn vingers knijpen krampachtig in de remmen
Het groene licht houdt met zijn traagheid geen rekenschap
Terwijl het verspringt kan die angst hem niet langer beklemmen
En zet hij trillend doch dapper de eerste stap