Wolken slepen traag voorbij,
sterren bieden langzaam zij,
die dromend op haar troon verheven,
zich uit haar wereld heeft verdreven.
Aan de hemel pronkt haar praal,
als een gladgeslepen kraal,
aan een snoer gebonden pracht
tranend oogje wenkt en lacht:
Vlieg en vlucht, verlaat je kroost
en zoek en vind hier volle troost,
terwijl de vlinders je belagen
en naar je hart mijn liefde dragen.
Horizon, dit stralend kind,
daar hoog zich op de maan bevindt,
wijs mij hoop en toon me dan,
hoe maan de zon bestralen kan.
Maar zonnestralen mocht niet baten
en mijn leven licht te laten,
mijn warmte mocht ik jou niet geven
door schemer uit een vorig leven.