De koude wind snijdt, gelijk een vlijmscherp mes
De duisternis valt over haar ranke, dik beklede schouders
Ze loopt gehaast, kijkt vluchtig om zich heen
Op deze koude avond, om vijf voor zes
Hol klinken de gangen, zo verlaten en sereen
Mensen in witte jassen schrijden voorbij,
haar groetend op academisch hautaine wijze
Ze vervolgt haar weg, moederziel alleen
Een klein lichtje brandt in een kamer, ze wordt erheen gezogen
Op een bed ligt haar vader, hij fluistert haar toe
Fijn dat je er bent, ik ben zo moe
Hij neemt haar hand en sluit met een glimlach zijn ogen