O nacht, ik voel mij zo verbitterd,
jouw maneschijn doet mij de laatste tijd niet veel meer,
door jou is de dood gekomen
en liet het leven achter of het niets was.
De nachten die ik doorbreng beleef ik wakker,
alsof ik in een trance ben, maar bija dood.
Wat hebben jouw sterren mij te bieden,
als het maanlicht voor mij geen moeite doet?
Wat heb ik aan jouw fluisters als ik plots doof geworden ben?
Jouw stilte als iedereen slaapt, weerhouden mij van mijn rust,
je schreeuwt en schaterlacht,
je hebt me overwonnen.
Je gunt mijn fragiele lichaam geen rust meer,
terwijl ik zo verschrikkelijk uitgeput ben.
Ik droom tegenwoordig alleen nog maar je nachtmerries, die hinniken en grinniken, zonder dat ik de slaap bevat.
O afschuwelijke nacht, wat ben jij lelijk en kleurloos.