Kon ik mijn gezicht maar wassen in de Lethe, nuttige is niet nodig een nieuw gelaat is wat ik verlang.
Vele jaren is het door vocht aangetast net een pilaar van zout.
Als ik probeer te slapen, hoor ik de rivier in de verte, aan de overkant van een droom.
Zij roept elke nacht mijn naam met haar heldere stem.
Kijkend naar de bodem weerspiegeld mijn verleden en de stem die fluistert waar ik was en waar jij blijft.
De wind speelt met mijn haar en het geluid van de stroming met mijn gedachte.
Maar het daglicht sloeg mij hard, genadeloos, heeft mij teruggebracht.
Tussen deze muren, die jouw zachte stapjes al vergaten.
Ik mis jouw sleutels in het slot en jouw schoenen in de gang.
Jouw hand die mij het water bracht, zodat ik verder kan.