Ik heb hem verslagen.
De draak,
de verkrachter van de goede zaak.
Ik heb hem eens goed
mijn zegje gezegd.
Hij stond perplex.
Grijs en kalend
gaf hij toe dat ik,
een vrouw notabene,
wel eens gelijk kon hebben.
Hij nam een bijna
Rodin-waardige pose aan,
zijn keel bevroor.
“Ik ben een ziekte!”
snikte hij.
“Nee,” zei ik,
“jij bent een aasgier,
een lijkenpikker die
voorgekauwde valsheden
opslurpt!”
Hij werd woest,
sloeg zijn lederen vleugels uit
en zwoor dat hij nog nooit
zoiets onbeschoft had gezien
als ik.
Ik lachte,
gaf hem een spiegel
en keerde zijn wereld om.