Probeer me vast te klampen in het duister
poog te redden wat er nog te redden is
ik zet de tering naast de nering, dit hopeloos gemis
ik vang geen blik, begrip, alleen je rug
geen leven stroomt er van je diepvries lijk
het zijn je haat en wanhoop waar ik aan bezwijk
terwijl mijn stem van binnen roept; ‘kom bij me terug’