In het meer van de eeuwig witte vallei
voel ik me als een vis in het water maar
zij klimt als een steenbok naar de krater
en af en toe valt er een kei naar beneden
als herinnering aan ons jeugdig geschater.
En in het holst van de nacht hoor ik
een echo: hé mislukte Romeo, dacht
je echt dat ik voor jou zou vallen? Dat
ik mijn leven zou verknallen voor de
diepte van je grimmige dichterschap?
Hopelijk zet zij nooit een verkeerde stap
maar dan ... red ik haar vanonder de lawine.
Zo hoor ik haar gefluister: liever met jou aan
de grond dan eenzaam bij het vulkaanduister!
En vanop een springschans skiën wij samen de
berg af terwijl de sparren opgelucht meeruisen.