Zacht
Deinend op een warm bries van een kalme ademhaling
Van vreedzaam klinkende hartenkloppen
Zo vreedzaam als de oprechtheid van de dwaling
De streling van mijn vingertoppen
De zachtheid waarmee ik de wet verloochen
Verloochen, of datgene waarmee ik genot rechtvaardig?
Genot zo zacht, het lot bedrogen
Ben ik mijn lief geen liefde waardig?
Het was smart waarmee mijn mond zich verstrakte
De strengen van een hart die zich alvorens te scheuren spannen
Mijn kussen die stierven op je wangen
Als lijken op een zilte vlakte