Collega’s flaneren op de catwalk
tussen lockers en concentratie- en belruimtes door.
Ruimtes die glazig staren naar
de pseudo tuin,
waar de zon geen rol speelt,
maar wel planten groeien en paden lanen lijken
en de wind niet waait.
Ik zie collega’s kijken naar de toppen van de bomen,
en de wolken die hangen aan een blauw plafond naast ons.
Handen tikken achter schermen,
schermen die blikken verbergen,
omdat ze wensen werpen door de ramen,
en stemmen dempen.
Dempen net als de kasten, open grenzen in onze tuin.
De trappen strijden met de lift om de hoogste eer.
Daken drukken op de straten hun stempel.
De zon lacht zo nu en dan door de ramen.