zacht lipten van de monden
woorden in een lucht gestrooid
om ons heen eeuwige getijden
klokken die hun lied ons luiden
niet in toorn maar verlangend
wijl wij in het groen neerzinken
stormzeeblauw en goudlichtbruin
waar wij in elkaar verdronken
elk in d' andere ogen blonken
nu de lente herfst ontdooit