ik luier doorheen nimmer werkelijke tijd
doorkruis condensstrepen
tussen klanken grauw en blauw
zet mij midden tussen hen in
en doorzoek hen op waarheden
[wie weet alles al na zoveel eeuwen]
ik herinner mij stenen leeuwen
wankelende torens en hoge brede poorten
sta aan het strand van een oceaan
bedekt door een wolkengebergte
met een oppermachtige zon erin
die het hemelgewelf deelt
aan één van haar stralen
bengelt een spin naar beneden
zeven van haar acht benen
eindigen in het spitse van een veder
het achtste been in een potje inkt
en de zeven benen kribbelen onophoudelijk
driedimensionale letters in de ruimte
om in het volgend moment
de veder in de inktpot te doppen
en weer en weer verder te schrijven
tot de letters mij omsingelen
mezelf van alle woorden beroven
daar, in de avondlijke werkelijkheid
voor al die stenen leeuwen
het onwerkelijke wankelen der torens
waar een ijverige spin
mij over mijn afkomst vertelt
sunset 10-03-2020