De reizigster trekt van dorp naar stad, een bedelnap in de hand
Een rugzak op haar sterke rug, door het grijze land
De mensen zien haar graag komen en nodigen haar uit
Haar ogen zijn helder, haar stem is fijn en luid
Ze praat over andere dorpen en steden waar ze was
Over wat ze gezien heeft, over kikkers en padden in het gras
Ze is niet jong, ze is niet oud. Haar gezicht zit vol met sproeten
En een ieder die ze ziet is blij haar te ontmoeten.
De reizigster heeft geen thuis, en heeft daarvoor gekozen
Zo kan ze in het ganse land af en toe bij anderen verpozen
Ze is niet rijk, ze draagt een grijze wollen tuniek en een linnen broek
Ze is helder van geest en verteld graag. Ze komt graag op bezoek
Haar hoed is van sterk vilt, en heeft twee veren op de rand
Ze reist graag, en ziet elke avond wel waar ze nu weer beland
De reizigster kan dromen spinnen met haar woorden van goud en zoet
Ze geeft de huisvrouw hoop, de stalknecht moed.
Ze vertelt in ruil voor een hap eten en af en toe wat goud
Het reizen door het grijze land - is waar ze veel van houd