de rand van het zichtbare
is bij de kromming
van wit tussen regels
daarachter een hek
om toegang te weigeren
een half uur na zonsondergang
een steeg omzoomd door muren
overal blindheid
om dood te lopen
de eerste straat links
om voortdurend te dwalen in
dichtgetimmerde gelijkheid
zonder aardse genade en
tussen nieuwbouwmuren
begint vergruizen van grind
een poging wolken te breken
ter inleiding
als neerslag van zielswater
vooruitgang, om iedereen in te halen
te versnellen
om stilstand te ontvluchten
thuis staat een oude bank
om te liggen, te slapen
te hangen
zo lang al als een kapotte klok
als stil verzet
tegen tijd verdrijven
gedurende een lichaam
dat neigt naar
krampachtig verlammen
in elke gedachte een regendroom
om grenzeloos te zijn, of liever nog
vrijheid te ademen