In mijn gedachten is het geen man,
in mijn gedachten is hij iets wat niet kan.
In mijn gedachten hoop ik op de dag,
dat ik eindelijk eens van mijn haat genieten mag.
In mijn gedachten zie ik hem kruipen,
lach ik als een heks, zie ik hem verzuipen,
zie ik hem verzuipen in zijn eigen ellende,
en ziet hij eindelijk in dat zijn leven niets was als een bende.
In mijn gedachten hoor ik zijn gebeden,
en ondertussen mist hij zijn verleden.
Dat alles wat hij ooit had,
dat hoopje ellende waar zijn leven in zat.
Maar in mijn gedachten blijft hij familie,
in mijn gedachten voel ik spijt als ik hem zie.
In mijn gedachten wens ik dat het nooit was gebeurt,
in mijn gedachten vertel ik hem iets wat hem opbeurt.
In mijn gedachten hoop ik dat hij nog lang leeft,
in mijn gedachten hoop ik dat hij het geluk nog in handen heeft.
In mijn gedachten blijft hij de vader van mijn moeder,
in mijn gedachten geef ik om die rot vent,die klootzak, dat loeder.
Zijn daden raken mijn gedachten nooit meer kwijt,
en hoop ik dat hij het zich nog een keer herrinnert, omgeven van spijt.
In mijn gedachten leef ik gewoon door,
en hoop ik dat ik zijn gejank nooit meer hoor.
Maar in mijn gedachten heb ik een grote angst,
en dat maakt me eigenlijk nog het bangst.
Want wat hij ook ooit heeft gedaan,
hij leeft, en ik zie hem nou eenmaal wel vaker staan.
Ik heb een angst, een overwinning, maar ook een gemis,
want wat nou als ik niet kan huilen wanneer hij dood is.
Smascha