Een Kauw bewonderde welgemeend
een zeldzame Witoogeend
die roodbruine kop
viel hem direct op
toen kreeg hij in ’t oog
verdorie die heeft ook een wit oog
net als ik
toen dook ze in de dieperik
kwam even later weer boven
nog steeds met witte ogen
ze geraakten aan de praat
ach je weet hoe dat gaat
Ik ben Kauw
zei hij gauw
ik ben Witoogeend
aan mijn wit oog ontleend
mijn vrouwtje heeft wel een bruine ogen
zei hij met enig mededogen
nou zei de Kauw
mijn vrouwtje heeft wel witte ogen
en kwam wat dichter gevlogen
de eend zwom naar de kant
ze stonden nu samen aan de oeverrand
keuvelend over het weer
het drukke verkeer
het vervuilde water
het sluiten van theater
maar toen kwam de aap uit de mouw
en vertelde de zwarte Kauw
dat hij jaloers was op zijn naam
die klonk zo voornaam
Okee okee okee
van de eenden
was er slechts één
met een wit ook
Kauw begon zijn betoog
ik ben van alle gaaien
ook de enige met een wit oog
daarom had ik Witooggaai moeten heten
dat hadden de naamgevers toch moeten weten
maar neen hij kreeg zijn naam naar zijn roep
kauw kauw kauw
de eend die niet hield van gemekker en gezaag
bedankte voor het gesprek
en vloog weg zeer laag
tonende haar witte vleugelstreep
en riep nog gauw welgemeend
ik heette ook liever Witstreepeend