Het oude kerkhof.
Het zware ijzeren hek dat eens toegang gaf
was grotendeels al verdwenen.
Daarachter zag ik eeuwenoude graven,
met scheef gezakte zwaar verweerde stenen.
Het geheel was donker beschaduwd
door eeuwenoude eiken,
lang geleden eens geplant in een kring.
Waar de geur van het roemruchte verleden
maar niet wilde wijken
en nog zwaar boven de oude graven hing.
Moeizaam las ik de nauwelijks leesbare namen
van oude adellijke families,
leenheren van het omliggende land.
Die hier eens woonden in het nabije kasteel
waarvan ik de resten van dikke muren
nog zag liggen in het zand.
De adel en zijn roem zijn verdwenen,
alleen de namen staan er nog
en wat schedels en beenderen in de grond.
Nu tooien onafzienbare rijen wijnstruiken
de zonnige glooiingen in deze streek en
een kleine stad staat nu waar eens het dorpje stond.