Dagjesmensen
Het vroege licht strijkt over de bloeiende heide
die zacht glooit tot aan de horizon
opgloeiend in een paarse gloed,
en tussen al dat paars, zoemen de bijen
dronken van de honing in overvloed.
De bonte specht in het aangrenzende bos
roffelt zijn ontbijt uit het oude hout,
een eekhoorntje scharrelt al bedrijvig rond,
zoekend naar wat beukennootjes,
en ijverig aan zijn wintervoorraad bouwt.
Dan klimt hij geschrokken in de boom,
hoort in de verte mensenstemmen
en een grote hond rent uitgelaten rond,
een haasje springt weg en rent voor zijn leven
blaffend achtervolgt door de hond
Aan de bosrand wordt het kleed gespreid,
een krat bier wordt eerst leeggedronken
tot de eerste dorst is bedwongen,
de meegenomen radio staat extra luid,
de laatste hits worden enthousiast meegezongen.
Nu de stemming erin begint te komen,
deelt moeder de belegde broodjes rond
en wordt nog van het laatste bier genoten,
pa heeft op een geschikte plekje in het bos
het blik oude motorolie al leeggegoten.
Na wat grappen en grollen van plezier
wordt besloten weer huiswaarts te keren
en zuchtend en blazend staat men op,
zwaar in de buiken en duizelig van het bier.
De hond wordt uit het bos gefloten.
Er liggen zakken en dozen verspreid
en een olievlek kleurt nu het mos,
de dag is nu niet meer zoals uren tevoren.
De natuur is niet blij met deze smerigheid
en schuift een wolk voor de zon,
de specht laat zich ook niet meer horen.