Die wondermooie Aarde.
Zo snel als gedachten kunnen gaan,
reisde ik eeuwen de kosmos rond,
totdat ik hem in een hoekje vond
en in grote bewondering stil bleef staan.
Ik vond een wonderlijk mooie planeet,
zacht blauw gekleurd door een oceaan
met wat wolkenslierten er tegen aan
lag hij op een zwart fluwelen kleed.
Op dat kleed met sterren als diamanten
draaide die planeet langzaam om zijn polen
heel constant, als de wieken van een molen
en toonde trots al zijn kleurige kanten.
Hij had een broertje, dansend om hem heen
met hun gezicht steeds naar elkaar gericht
lachte het broertje met een pokdalig gezicht
zonder zeeën of bossen, alleen maar van steen.
Ik dook naar de aarde op weg naar een stad,
maar niemand die opkeek van zijn telefoon,
een ruimtewezen vond men daar heel gewoon
geen mens die maar even belangstelling had.
ik zag dieren in een kooitje zielig staan,
alleen de mensen liepen er vrij rond
al vond ik velen dik en niet zo gezond
ben toen teleurgesteld maar weer weggegaan.