De bekrompen eenzaat… (een Kerstverhaal)
Met de moed der wanhoop hijs ik me in de bus die me richting theatrale adoratie zal brengen, samen met zo’n vijftigtal goed en kerst gemutste medepatiënten. Niets is immers zo plezant als een autobus vol halvegaren in een rood kostuum. Al jingle bellend vlei ik me neer in stoel dertien en staar wat onwezenlijk door het venster. Opnieuw een zinloze uitstap die goedbedoeld ter bevordering van het genezingsproces zou moeten zijn. Ach, zij die onwetend zijn zullen vroeg of laat de wereld erven.
De helaasheid die de overvolle autocar tentoon spreidt bij het vertrekken doet mijn maag ineen krimpen. Hoe is het toch zover kunnen komen? Want verkeerde keuzes en een ongelukkige jeugd hebben mij niet gebracht op deze rand der waanzin, dus waar en waarom deze groeiende afkeer voor goedlachse mannen in het rood vandaan komt is bij deze nog steeds een raadsel. Gelukkig is het niet besmettelijk want enkele uren later doen mijn metgezellen zich te goed aan een overdosis White Christmas, alcoholvrije (dat dan weer wel) glühwein en druipend van het in vet gebakken grote bradwursten.
De drang om hen met een wel gemikte kerstbal het hoofd te willen inslaan verdring ik naar de achtergrond. Ik ben verloren. Terwijl een elfachtig wezentje onverstaanbare woorden in mijn oor fluistert, zie ik hoe onschuldige kinderen al dan niet verplicht zich op de schoot van de kerstman laten neer vallen. Hohoho wat een klucht. Angst loopt tussen gewone mensen in en soms zie je ze twijfelend kijken naar ons, naar mij. De paranoia krijgt wel een heel bizarre bijklank als iemand mij een gek noemt, of zei hij nu vriendelijk goeiedag? Er zijn gewoonweg teveel mensen en ik wil weg. Weg. Maar nee, nog drie uren moet ik deze nachtmerrie ondergaan. Houten kraampjes met kerstprullen en warme winterkousen passeren één voor één de revue terwijl het reuzenrad met zijn felle verlichting steeds sneller rond en rond lijkt te gaan. De duizeligheid nestelt zich in mijn hoofd, de mensen lachen, lachen me uit. Nee, nee nee. Niemand merkt het dat ik hevig transpireer en dat maakt me radeloos.
Ik leun tegen een suikerstok en luister naar een twaalfkoppig meisjeskoor, ze zingen kerstliederen in traditionele klederdracht. Geen enkele van hen lijkt mij op te merken en dat stemt me droevig. Ik weiger dan ook voor hen te applaudisseren. Slenterend schuif ik voetje voor voetje verder en baan me zo een weg in deze mensenmassa. Gelukkig zie ik in de verte onze bus staan. Een oude vrouw in het groen met veel tralala rond haar lijf duwt een koekje in mijn handen alsof ze ze zelf gebakken heeft. Argwanend steek ik het in mijn jaszak om het twee meter verder in een vuilnisbak te gooien. Ik wil geen liefdadigheid in mijn bestaan, ik wil leven en gelukkig zijn zonder al teveel aandacht. Met een laatste blik op zoveel onnozelheid stap ik in de bus die me hopelijk terug naar de werkelijkheid zal brengen.
Het zachtjes bewegen van het voertuig wiegt me in een rusteloze slaap waarbij ik droom van twaalf oude vrouwen die me van alles proberen in de hand te duwen terwijl ik vastgebonden met een zeer dikke kerstman in een reuze reuzenrad zit, om 4u later wakker te worden met de verbaasde blikken op de gezichten van mijn medemensen. Naar het schijnt droom ik nogal levendig! Eindelijk, we zijn thuis, eindelijk. Zonder omkijken ren ik terug naar mijn kamer waarop Maria haar kind krijgt en Jozef zich te pletter zuipt om de ellende die zijn stiefzoon nog te wachten staat…
Einde.
esteban 25 december 2020