Ik was stil,
monddood en verkleind.
Mijn rumoer
slechts op papier
en in veilige handen.
Werd ik luider dan
kreeg ik een naam,
waar ik niet voor
of achter kon staan.
Ik sloot deuren
in de hoop dat er
andere open zouden gaan.
Tevergeefs wanneer bleek
dat ik me in een soort van
isolatiecel bevond.
Toen zag ik jou,
en gelukkig jij mij.
De wereld zwaaide open,
ik leerde mijn
eigen waarde,
mocht terug spreken.
Ik vond een podium,
betrad het toneel,
en bij God,
iedereen weet
hoe ik schreeuwde.