VROEGER.
Van heel dichtbij
heb ik je pijn gezien.
"Zo gaat dat, geeft niet",
zei je zachtjes tegen mij.
Je ogen waren jachtig.
Bewegingen te snel.
Stilte had je niet als vriend.
Onrustig was je wel.
Samen praten, hand in hand.
Wij tweeën op een eenzaam strand.
We wilden verder samen,
dan we ooit gegaan zijn.
Ze spraken over je als lucht,
negeerden je volkomen.
Gebruiken deden ze je ook
voor hun morbide dromen.
Gedachten brachten
tranen in je woorden.
Begrippen werden snel te klein.
In zinnen paste niet veel pijn.
De zee bleef rustig
in die stroom emoties,
golven brekend in
een eindeloos verdriet.
Je kon het niet meer zeggen,
de diepste pijn van toen.
Het gevoel er niet meer bij te horen,
nooit meer normaal te kunnen doen.
We heelden samen wat
er nog van vroeger was gebleven.
Gemis aan warmte en geborgenheid.
Het angstig schreeuwend zwart,
de wurging van het eenzaam zijn.
We zijn niet klaar, we moeten nog.
De toekomst is nog steeds op slot.
WIL MELKER
27/11/2000