Was ik maar de lijm
tussen mijn vader-
en moederland,
de hand die de
rechtse met de
linkse kant,
het laatste woord
door iedereen gehoord,
en begrepen.
Had ik maar de kans gegrepen
om tussen de oevers
het water te splijten,
zand te baggeren tot eiland
waar drenkelingen
naar mijn hand zouden dingen,
en ik als regeerder
alles door redenatie
af kon dwingen.
Maar ik sta alleen,
op uitkijk
met een verrekijker,
in de hoop
verder te kijken
dan de diepte van
de gitzwarte breuk
in mijn eigen lijf.
Ik reik de hand
aan een ander,
spoel de olie weg
en zeg:
'Zie mij, hoor mij, begrijp mij,
maar volg mij niet.
Ik ben gespleten,
jij nog ongekrenkt.'
Je geeft me lijm,
die mijn vingers
tot vuisten kleeft.