Een bitter land onder de gloriezon.
Der tijds was ik jong en onbezonnen,
Wereld aan men voeten ontwikkeld in gras en stro
Dacht ik aan dagen ver verzonnen,
Klampte ik aan de nieuwe dagen, de nieuwe hoop.
Zat ik naar buiten te staren, naar actievere mensen
Ambitieus zat ik te denken, als ik later groot genoeg ben,
Ken ik mijn grenzen en zal ik ze overschrijden, ze verleggen,
Maar kende ik bij mijn achttiende al mijn eerste ontkenning.
Miraculeus werd ik acht en twintig, nooit gedacht,
Dat ik het in me had om zo emotievol te drinken,
Kon ik mij nooit deze zoetbitter herinneren,
Maar ontkende ik mijn 25e, mijn dag van bederven,
Alle scherven gelegd op mijn pad sinds mijn 30e
Leiden naar wegen, naar het onbekende van het jaar,
Wist ik nog niet eens wanneer ik geboren was,
Begon mijn jaar van gebroken lichamen en weten,
Nu ben ik zestig, nooit gedacht dat ik het zover zou halen,
Maar kennelijk ken ik nu alle wereldtalen,
Vertrok ik met mijn gezin naar Spanje,
Kende ik geen loze dagen, geen dag van verspilling
Ontkende ik niks meer, en kon ik alles mij kristal helder terugbrengen,
Hoe alles was, hoe het vroeger ging, waarom alles beter zou zijn,
Waarom leefde ik nu zonder pijn en waarom voelde ik toen alles zo heftig.
Kennelijk zijn mijn wereldtalen in de liefde,
En allemaal kennen ze verlating en pijn,
Maar heb ik nooit in Spanje willen zijn
Alleen de ontkenning in het opgeven,
Wilde ik niet toegeven, dit bitterzoet azijn,
Wat had ik graag in Ierland willen zijn,
Met een biertje in mijn hand lachend naar de dag,
Maar is dat niet het blinde…wat ik er in zag?