In dit schrift van jaren geleden
begonnen de woorden te lekken, later
werden zij als ongeletterd in hun hemd gezet.
Zo doofden de zinnen langzaam uit zijn hoofd.
Met bange vingers tast hij ze behoedzaam af,
al die oude beelden: een kind op de fiets,
jij lui uitgestrekt op een ver strand,
hij dansend in het stuifmeel van de zon.
Soms raakt hij de rand van de taal.
Hij denkt dan aan wat hij vergeten is,
of aan dat wat niet meer te noemen is,
zo zacht zo teder zal nooit een naam
uitgesproken worden door je mond.
Ooit bleek er een kleine aarzeling om
iets dat op leven leek, of op liefde, maar
zo is het goed, misschien zelfs voorgoed.
Leegte legt zich als een hond aan je voeten
en sluit de ogen en wordt langzaam niets.