Je weet wel dat weten dat je soms laat weten dat je een stolsel bent om de toedrijfsels van komsels, om de graag die opspruit uit andermans oogsels, om het je buitenisserste droomsels wiens condenplaat je bent, wiens laatste mogelijkheid om op te doemselen en uit te raadselen , wiens vertaalslager of ook wel antwoord, alsof je bestaat om die ondoorgrondelijke diffusie die alles in aanzijn houdt,
met lichtkleurige virage af te
hangen, zodat zij en gezien wordt en jij het terugstreksel kunt zijn.
Waarin bij voortduring ruimte wordt geschapen
voor de buitenwoner, voor de woededelger, voor
dat wonderlijke virus dat in de menselijken
waarin het is binnengetrokken niet echt uitroeibaar lijkten waarschijnlijk onafhankelijk
van genlocatie of dna code opereert en er alleen
maar opuit lijkt te zijn om grammatica die je als een fort om je wereld hebt gebouwd af te breken en uit te lachen, net zo lang tot je zicht krijgt op de genegenheid van eerste adem, op de transparante handen die zich klemmen om je duisternis.