Waarin ether koker van luchtleegte
ruggelings afweer onbegrensd buiten
nog voor het zacht gejammer hoort
priemt in oren vreemdsoortig huilen
achter glas, waar niets anders was
dan het vellen van inlichte bomen
doorzichtig kraken, takken lukraak dragen
uit een stil dromen naar het verpulveren
zij aan zij, én of zij stemmen hadden
weet ik niet of oren zich daarvoor lenen
voor splijten, zangerig weemoed, wenen
in onbeschrijfelijke klank blijven vragen