jij hakte hoog
keek wat wankel
scheef naar
een wegzakkende
hemel in grote
spiegelruiten
die naar buiten
een terugtredende
werkelijkheid kaatsten
ondanks een
stralende zon
op roodkleurende
huid zag je er wat
verlopen uit in het
afnemende licht
van de met stof
en aangeplakt vuil
beslagen dubbel ruit
in lichte agressie
hakte jij de kinderkopjes
waar de granieten
haren in scheiding
waren gepatroneerd
als weg naar de
hel voor hen die
de wiebelkunst
niet machtig waren
toch was er ook applaus
voor haar die volhield
in het spastisch gaan
zich niet bekommerde
om wat mensen vinden
slecht gefocust was
op het dansant spiegelbeeld
dat ademloos meeliep
van groot naar goot