Een gevoel van onmacht, toch zo mooi
Dat je zo graag toelaten wil
Een gevoel van geluk en ontdooi
Een traan, die je laat rollen, zacht en stil
Het besef dat tijd maar tijd is
En een seizoen maar een seizoen
Dat we ongewild en ongemoeid denken aan ’t verleden
Terwijl we ’t met de toekomst moeten doen
Melancholie noemde hij het
Stokpaardje van zijn persoonlijkheid
Hij hield van de tranen, zout en zoet
Rollend over zijn wangen, is ‘t smachten naar geluk dat het hem doet
Duizend en zeven keer zou hij het zeggen
Herhalen keer op keer
Dat het geluk zit in kleine dingen
Genieten moeten we doen, ja mevrouw, meneer
’t was een klein gedacht dat plots in hen opkwam
In een ordinaire conversatie over impulsiviteit
Dat het slechts kan gaan om een wijn en een espresso
De drang naar klein geluk en zomerse werkelijkheid
God, tis ongelooflijk, hoe we opgaan in de sleur
Vergeten dat waar ’t echt omdraait
Om te genieten van kleine dingen,
Een blik, een buikgevoel, een pure schoonheid of heerlijke geur
Zeven refreinen heb ik nodig om te zeggen
Dat ik spijt heb van alle vluchtige dagen
Waar ik niet geniet van schoonheid, liefde of seizoenen, en vanalles zit af te vragen
Iedere dag leer ik, liefhebben, appreciëren of genieten.
Want nee, spijt mevrouw, daar doen we niet aan mee
Met kleine glinsters van geluk op onverwachte dagen, tussen alle pijnlijke momenten door, dat, dàt is pas OK.