Het musje
Er was eens een musje
Die vond zichzelf erg grauw
Hij wou zo graag mooi rood zijn
Of geel of paars of blauw
In de straat wat verderop
Zat een kanarie in een kooi
Wat was die prachtig geel
O, wat was dat vreselijk mooi
En daar die papegaai
Die was rood en blauw en groen
Het musje dat was stikjaloers
Daar kon hij niets aan doen
Hij keek bedroefd in elke sloot
En in elke regenplas
Of hij niet wat kleuriger
En mooier geworden was
Maar op een doordeweekse dag
Stond er een emmer verf op straat
Hij sprong erin, ging kopje onder
En werd zo rood als een tomaat
Als hij nu zichzelf bekeek
Leek hij net een trotse pauw
Hij was nu prachtig rood
En zei: Dit is de kleur waar ik van hou
Maar wat heel vervelend was
Zijn vriendjes vonden zijn kleur raar
Ze wilden niet meer met hem spelen
Speelden alleen nog met elkaar
Het musje was niet meer zichzelf
Hij wou zo graag een ander zijn
Maar niemand vond hem nu nog leuk
Hij was alleen en vond dat niet zo fijn
Toen besloot het musje
Om weer zichzelf te worden
Hij waste zich, het rood verdween
En het was weer in orde
Hij had zijn les geleerd
En keek niet meer naar anderen
Hij was gewoon zichzelf
En ging dat niet veranderen
Nu wilden al zijn vriendjes
Weer gezellig met hem spelen
Dat hij een beetje grauw was
Dat kon hem niets meer schelen