De meeuw, die bang was om te vliegen
De meeuwen vliegen heen en weer boven het water. Op de kant staat een jonge meeuw jaloers te kijken. O, wat zou hij graag mee willen doen, maar hij durft niet. Hij heeft vliegangst. Hij heeft het vaak geprobeerd en er is niets mis met zijn vleugels. Maar als hij probeert te vliegen, blijft zijn ene pootje altijd op de grond staan. Hij durft het gewoon niet. Hij trippelt wat op de kant en dobbert soms wat op het water, maar vliegen is er niet bij.
Tot een oude meeuw bij hem komt staan.
‘Waarom vlieg jij niet?’
‘Ik durf niet.’
‘Hebben je ouders je dan niet leren vliegen?’
‘Jawel, maar het lukte niet. Ik krijg mijn ene pootje niet van de grond af. Ik ben bang in de lucht, bang dat ik zal vallen, bang dat ik tegen een andere meeuw bots of dat mijn vleugels opeens het niet meer doen.’
‘Aha, je bent dus bang voor alles. Maar weet je wat? Ik ga je helpen.’
Eerst moest hij zijn ene vleugel uitspreiden, dat ging prima, toen de andere vleugel, ging ook goed. Een heel klein stukje vliegen lukte ook. Toen werd het moeilijker, hij moest een groter stuk vliegen, heen en weer terug. En dat lukte niet. Hij fladderde wat.
‘Ik krijg mijn pootje niet van de grond af,’ piepte de meeuw ongelukkig.
‘Dan gaan we het weer proberen, steeds weer. Stapje voor stapje. Eerst een klein stukje vliegen en dan steeds een stukje verder. Net zolang totdat je merkt dat je het kan,’ zei de oude meeuw.
Ze oefenden elke dag. Met kleine stapjes ging het vooruit. Soms weer een stapje achteruit, maar de volgende dag ging het dan weer wat beter.
De rondjes, die de meeuw vloog, werden steeds groter en steeds hoger. Hij merkte dat het goed ging en dat er niets naars gebeurde. Hij kreeg steeds meer zelfvertrouwen. Eindelijk was het zover dat hij met de andere meeuwen mee kon vliegen. Toen die hun rondjes boven het water vlogen, keek de jonge meeuw naar de oude meeuw.
‘Je kan het,’ zei de oude meeuw, ‘je hebt al boven het water gevlogen, toen er niemand was, weet je nog wel?’
‘Ik vind het toch een beetje eng. Misschien lachen ze me uit.’
De jonge meeuw keek eerst een poosje naar de vliegende meeuwen en opeens vloog hij met ze mee.
‘Hee,’ zeiden ze, ‘wat goed van je dat je durft te vliegen. We hebben wel gezien, hoor, hoe je elke dag hebt geoefend. We vonden het heel erg knap van je.’
De meeuw voelde zich trots en was heel blij dat ze zo aardig voor hem waren. Later ging hij naar de oude meeuw om hem te bedanken voor zijn hulp.
‘Je hoeft mij niet te bedanken,’ zei de oude meeuw, ‘je hebt het allemaal zelf gedaan. Ik heb je alleen maar laten zien, dat angst vaak nergens voor nodig is en er alleen maar voor zorgt, dat je niet alles kan doen wat je wilt doen. Als je de angst leert te overwinnen, dan voel je je bevrijd. En je zult merken dat je veel meer kan dan je denkt. Je mag trots zijn op jezelf dat je je vliegangst hebt overwonnen. Zodat je niet meer bang bent om iets te doen wat je graag wilt.’
Daarna vloog de oude meeuw weg en geen enkele meeuw heeft hem ooit nog gezien.