De Droomboom
In het bos staan talrijke bomen en boompjes. Sommige bomen zijn erg oud, andere komen nog maar net kijken.
Zo staat er een eerbiedwaardige grote, oude boom al jaren te dromen. Hij heeft al veel bomen zien komen en gaan. Hij heeft ze allemaal overleefd.
Op een dag wordt er een jong boompje naast hem geplant.
Het boompje kijkt verlegen op naar die grote boom naast hem. Hij durft bijna niets te zeggen. Maar trekt toch de stoute schoenen aan en zegt onderdanig: 'Dag, meneer.'
'Zo,' zegt de oude boom bars, 'Hebben ze jou hier neergezet?'
'Ja,' piept het boompje, 'Ze hebben me niets gevraagd, opeens sta ik hier.'
'Maar,' zegt hij er gauw achteraan, 'ik vind het leuk hier, zo naast u.'
'Hm, vind je dat. En waarom dan wel?'
'Nou, ik ben nog jong, maar u bent al heel oud. En u weet vast een heleboel. Ik kan heel veel van u leren en dat zou ik fijn vinden.’
De oude boom voelt zich toch wel gevleid.
'Ja, dat klopt wel, dat ik veel weet en veel gezien heb. Ook al sta ik vaak te dromen, toch zie ik alles wat er hier gebeurt.'
Het boompje luistert geboeid. En vraagt of de oude boom wat wil vertellen over alles wat hij meemaakt.
'Nou,’ zegt de oude boom, 'om te beginnen maak ik alle jaargetijden mee.
In de zomer is het vaak heerlijk weer met een zacht briesje, dan ruisen mijn blaadjes zo leuk. Het is dan net alsof ze lispelen. En als de zon dan op mij schijnt, dan is er zo'n mooi spel van licht en schaduw.
Maar het stormt ook wel eens, dat vind ik minder leuk. Vroeger, toen ik zo jong was als jij, vond ik dat wel spannend. Maar nu ik ouder ben, kraakt alles als het stormt.'
'En dan het onweer,' vervolgt hij, 'daar ben ik wel bang voor. Want het kan maar zo gebeuren, dat de bliksem in mij slaat en dan ben ik er geweest. Tot nu toe is dat gelukkig nog niet gebeurd.'
'En in de winter,' gaat de boom dromerig verder, 'als het sneeuwt, dan ben ik helemaal wit. Mooi is dat. En als het vriest, dan hangen er allemaal ijspegels aan mijn takken, dat is zo sprookjesachtig. Maar het mooiste jaargetijde vind ik toch de herfst. Dan krijgen mijn blaadjes een prachtige kleur. En ook de bomen om mij heen krijgen de mooiste kleuren, rood, geel, oranje, schitterend! Het is wel jammer, dat ik daarna al mijn blaadjes kwijt raak, maar ik weet, dat na de winter de lente weer komt. En dan krijg ik weer nieuwe blaadjes. Mooi frisgroen.'
Het boompje hangt aan zijn lippen.
'Zal ik dat allemaal ook krijgen?' vraagt hij gretig.
'Ja, dat denk ik wel,' zegt de oude boom, terwijl hij hem eens bekijkt, 'Je ziet er stevig genoeg uit.'
‘Maar dat is nog niet alles, hoor,' gaat de oude boom verder, 'Er komen hier veel mensen, vaak met kinderen. De kinderen vinden het fijn om hier te spelen. Daar ben ik niet altijd blij mee, want ze schoppen wel eens tegen mijn stam.
Soms gaan de mensen vlak bij me zitten, dat is wel leuk. Ze gaan dan picknicken. Waar ik me wel aan erger, is dat sommigen hun troep gewoon laten liggen, als ze klaar zijn met eten. Dat vind ik toch zo onbeleefd!’
‘En wat ik al allemaal gehoord heb,’ vervolgt de boom, ‘ruzies, liefdesverklaringen, van alles wordt er besproken, vlak bij mij. Ze weten, dat ik het toch niet verder kan vertellen. Hun geheim is veilig bij mij.'
Het boompje kijkt vol bewondering naar hem op. En vraagt, of hij dat allemaal overdag ziet en hoort.
'Ja, want ’s nachts, dan zie je hier bijna nooit een mens. Dan is het hier zo donker, dat het net lijkt alsof iemand het licht heeft uitgedaan. Dan is het bos van ons. Dat is de tijd, dat ik sta te dromen over alles wat ik heb gezien en gehoord.'
'En dan niet te vergeten, de dieren,' gaat de oude boom na een poosje verder, 'In het bos leven erg veel dieren. Die zie je niet altijd, maar ze zijn er wel.'
'Denkt u, dat ik dat ook allemaal zal zien en mee zal maken?' vraagt het boompje verlangend.
'Vast wel,' zegt de oude boom, 'je staat voorlopig vlak bij mij en ik zal je wel met alles helpen. En je laten weten, wanneer je moet opletten.'
'O, wat fijn, dankuwel,' zegt het boompje dankbaar.
Wat heeft hij het toch getroffen, dat hij bij zo'n aardige grote boom is geplant!
Het boompje heeft nog één vraag. Hij kijkt de grote, oude boom aan en vraagt schuchter: 'Zou ik ook kunnen leren dromen? Net als u?'
De oude boom is even stil. Dan zegt hij: 'Hoe je moet dromen, dat kan ik je niet leren. Maar op een dag zal je merken, dat je aan het dromen bent over alles wat je nog zou willen zien en meemaken. En je hoopt, dat je dromen uit zullen komen. Veel later, als je net zo oud bent als ik, zul je weten, dat dromen meestal niet uitkomen. Maar je kunt wel dromen over alle mooie en belangrijke momenten uit je leven. Die dierbare herinneringen moet je koesteren.'
Het boompje is een hele tijd stil. Hij denkt na over alles wat de oude boom hem verteld heeft. En hij hoopt, dat hij ooit net zo wijs zal worden als deze grote oude boom.
En de oude boom? Hij droomt verder over alles wat hij heeft gezien en heeft gehoord.