De omelet
‘Ik wil een omelet,’ zegt het boze jongetje, terwijl hij met een vies gezicht naar zijn gekookte eitje kijkt.
'Ik wil geen harde schil om mijn ei, die ik af moet pellen. Als ik geen omelet krijg, gooi ik dit ei tegen de muur,’ dreigt hij.
Zijn moeder doet net of ze niets hoort en gaat rustig door met het pellen van haar ei. Ook zijn vader reageert niet.
Het jongetje zegt nog een keer met stemverheffing:
'IK WIL EEN OMELET.'
Geen reactie.
Hij pakt zijn ei en smijt het tegen het behang op de muur tegenover hem. Het ei spat uit elkaar. Triomfantelijk kijkt het jongetje naar zijn ouders. Nog steeds geen reactie.
De volgende morgen is een herhaling van de dag ervoor. Er staat een gekookt eitje naast zijn bord. Hij pakt het ei en zegt weer dat hij een omelet wil en anders gooit hij ook dit ei tegen het behang. Zijn ouders reageren niet, eten rustig hun ontbijt. Met een grote zwaai belandt ook dit ei op het behang.
Dat gaat zo nog een paar dagen door. Iedere morgen staat er een gekookt ei naast het bord van het jongetje en iedere morgen wordt het ei tegen het behang gegooid en reageren zijn ouders er niet op.
Eindelijk geeft het jongetje het op. Hij begrijpt er niets van dat zijn ouders het gewoon toelaten. Hij vindt er zo niets meer aan.
Dan komt de ochtend dat hij zijn gekookte ei pakt en het begint te pellen en daarna rustig opeet. Ook nu geen reactie van zijn ouders.
Als hij naar school is zeggen zijn vader en moeder lachend tegen elkaar:
'Wat een geluk dat we hem nooit hebben verteld dat het behang er volgende week afgaat, omdat we de kamer opnieuw gaan behangen.'