Het grijze olifantje
Er was eens een olifantje. Hij woonde met zijn vader, moeder, zusjes en broertjes in een hele grote tuin. Het was geen echte dierentuin, want er waren geen hekken en het was vlak bij een grote stad.
De olifanten mochten vrij rondlopen in de stad en de kinderen gingen vaak naar de olifanten.
Het olifantje was altijd heel verdrietig. Hij vond zíjn kleur niet mooi!
Hij was grijs, net als zijn familie, maar hij vond dat een vreselijk saaie kleur.
Hij had al eens aan zijn mamma gevraagd, waarom ze toch allemaal grijs waren.
‘Ga het maar aan oma vragen,’ zei ze.
Want ze wist het antwoord niet en oma Olifant wist heel veel.
Het olifantje vroeg: ‘Oma, waarom zijn wij allemaal grijs? Waarom zijn we niet blauw of rood?’
Oma zei, dat dat nou eenmaal zo was.
Het olifantje vond dat maar een raar antwoord, nou wist hij nog niets.
Hij werd steeds verdrietiger en kon aan niets anders meer denken dan dat hij een andere kleur wilde hebben.
Toen hij een keer in de stad liep, zag hij daar een man, die een muur aan het schilderen was. Het was een grijze muur, maar de man schilderde hem prachtig rood.
Het olifantje bleef staan en stond er vol bewondering naar te kijken. O, wat werd die muur mooi! Zo mooi rood zou hij ook graag willen zijn. Wat zou hij dan altijd blij zijn en nooit meer verdrietig, want rood was een vrolijke kleur.
Hij liep naar de schilder toe en vroeg: ‘Zou u mij alstublieft ook zo mooi rood kunnen schilderen?’
De schilder keek eens naar het olifantje en zei: ’Ja hoor, dat kan wel.’
‘O, heel graag,’ zei het olifantje blij, ‘want weet u, ik ben altijd zo verdrietig, omdat ik grijs ben. Maar als ik nu zo mooi rood word, dan ben ik vast altijd blij.’
‘Kom maar hier,’ zei de schilder.
Hij pakte zijn kwast en schilderde het olifantje helemaal rood.
‘Zou je het zelf even willen zien?’ vroeg de schilder.
‘O ja, heel graag.’
‘Kom maar mee dan.’
De schilder bracht het olifantje naar een winkel, waar ze een hele grote spiegel hadden. Het olifantje keek bewonderend naar zichzelf, hij vond het prachtig!
Toen hij weer terug was bij zijn familie, stonden die hem stomverbaasd aan te kijken.
‘Wat heb jij nou gedaan?’ vroegen ze, ‘Wat zie je er raar uit, je bent helemaal rood.’
‘Ja, mooi, hè?’ zei het olifantje enthousiast, ‘Vinden jullie het niet prachtig? Ik ben helemaal niet verdrietig meer, ik ben juist heel erg blij! En ik ben veel en veel mooier dan jullie.’
Maar na een poosje vond het olifantje het toch eigenlijk niet zo leuk meer. Want in de stad hadden er al kinderen geroepen, dat ze hem maar een lelijk olifantje vonden. Ze vonden dat hij nooit meer aardig deed, maar alleen maar in elke winkelruit zichzelf stond te bewonderen. De kinderen en de grote mensen zeiden hem nooit meer gedag. Ze liepen hem zomaar voorbij.
Zijn vriendjes wilden ook niet meer met hem spelen. Ze vonden hem maar raar, met die rode kleur. Ze vonden hem ook een opschepper, omdat hij zichzelf veel mooier vond dan zijn vriendjes en dat ook telkens tegen ze zei. Zijn vriendjes liepen dan weg en lieten hem alleen.
Het olifantje werd weer erg verdrietig. Hij ging weer naar zijn oma, om te vragen waarom hij nu niet altijd blij kon zijn, hij was nu toch zo mooi rood geworden?
Oma Olifant zei tegen hem: ‘Weet je, je hebt nu vanbuiten wel een andere kleur gekregen, maar je bent vanbinnen nog steeds dezelfde. Want hoe je er ook uit ziet, soms ben je verdrietig en soms ben je blij.’
Ja, dat had het olifantje ook gemerkt. Hij wilde eigenlijk zijn oude grijze kleur weer terug hebben. Want nu was hij altijd alleen, niemand wilde met hem omgaan.
Hij ging weer naar de stad en liep daar net zolang rond tot hij de schilder weer gevonden had. Hij zei verlegen, dat hij eigenlijk niet meer rood wilde zijn.
‘O, dat is geen probleem, hoor,’ zei de schilder, ‘Weet je wat je doet? Je zoekt een grote, diepe rivier op, daar ga je in zitten en je moet ook even kopje-onder gaan.’
Het olifantje ging naar een grote rivier, ging in het water zitten en ging ook even kopje-onder, precies zoals de schilder gezegd had.
Proestend kwam hij er weer uit. De rode kleur was helemaal verdwenen.
Een poosje later ging hij weer terug naar zijn vriendjes. En bleef verlegen staan.
‘Hé, kijk nou eens! Je bent weer grijs!!’ riepen ze.
‘Eigenlijk ben je nu veel mooier,’ zeiden ze.
‘Kom je? Dan gaan we spelen.’
Het olifantje was weer blij.
Toen hij naar de stad ging, keek hij nooit meer in elke winkelruit naar zichzelf, maar keek vriendelijk naar de grote mensen en de kinderen. Iedereen zei hem weer gedag.
Het olifantje had het nooit meer over zijn grijze kleur. Hij had het goed begrepen. Het maakt niet uit of je er vanbuiten mooi of lelijk uitziet, het gaat erom dat je er vanbinnen mooi uitziet.
Het olifantje was nog wel eens verdrietig, net als alle olifanten dat wel eens waren. Maar het ging ook altijd weer voorbij.
Auteur: Ineke Dijkhuis | ||
Gecontroleerd door: Ineke Dijkhuis | ||
Gepubliceerd op: 02 februari 2024 | ||
Thema's: |