Een rode puntmuts
In een dorp hier ver vandaan wonen kabouters met groene puntmutsen en kabouters met blauwe puntmutsen. Ze hebben leuke huisjes met een tuintje ervoor. De piepkleine raampjes hebben mooie bloemetjesgordijntjes. Het ziet er heel uitnodigend uit, maar dat is het niet. De groene kabouters gaan niet om met de blauwe kabouters. Ze hebben al jaren ruzie met elkaar.
In het verre verleden had een groene kabouterjongen een relatie met een blauw kaboutermeisje. Ze trouwden met elkaar, er was een groot feest, iedereen had plezier en ging leuk met elkaar om.
Maar het huwelijk ging niet goed, ze hadden steeds ruzie en uiteindelijk gingen ze uit elkaar. De blauwe kabouters gaven toen de schuld aan de groene kabouterjongen en de groene kabouters zeiden dat het de schuld was van het blauwe kaboutermeisje.
De groene en blauwe kabouters kregen ruzie, ze spraken niet meer met elkaar en ze groetten elkaar niet meer. Ze woonden in hetzelfde dorp, maar hadden hun eigen winkels en buurthuizen. Als er een huis leeg stond in een straat waar veel groene kabouters woonden, mocht er in het leegstaande huis alleen nog maar een groen kaboutergezin komen wonen. Zo was het dorp verdeeld in een groene kant en een blauwe kant.
Op een dag kwam een groene kabouterjongen een blauw kaboutermeisje tegen in het bos. Ze liepen elkaar voorbij zonder iets te zeggen. De volgende dag zagen ze elkaar weer, ze zeiden nog steeds niets, maar keken wel naar elkaar. Dat ging zo een paar dagen door.
Totdat de jongen zei: ‘Hoi, ik mag eigenlijk niet met je praten, want ik hoor bij de groene kabouters en jij bij de blauwe kabouters, maar ik vind je heel mooi.’
Het meisje kreeg een kleur en zei: ‘Ik vind jou heel aardig.’
‘Zullen we in het bos afspreken? Elke dag? Om elkaar te leren kennen? Mijn ouders gaan nooit naar het bos,’ zei de jongen.
‘Mijn ouders gaan ook niet naar het bos. Laten we elkaar dan maar hier ontmoeten.’
‘Oké, leuk, tot morgen!’
De volgende dag zagen ze elkaar weer. Ze hadden een mooie boom uitgezocht en zaten daar vlakbij op het mos. De jongen had een plaid meegenomen. Ze vertelden elkaar van alles, over school, ze zaten op verschillende scholen, want ook daar was de ruzie doorgedrongen. Ze praatten over hun families en over de ruzie. De jongen kerfde hun initialen in de stam van de boom. Elke dag na schooltijd zagen ze elkaar in het bos. Ze vonden elkaar steeds aardiger, ze waren verliefd.
Tot op een dag het meisje wat geritsel hoorde in de buurt van de boom. De jongen ging kijken wat dat was en zag zijn broertje!
‘Wat doe jij hier! Maak dat je wegkomt,’ zei hij boos.
‘Ik ga lekker thuis vertellen dat jij elke dag met een blauw kaboutermeisje afspreekt. En ik heb jullie ook al eens elkaar zien kussen,’ sarde het broertje en rende weg.
De jongen en het meisje zaten verslagen bij elkaar. Als hun ouders wisten dat ze met elkaar omgingen, zwaaide er wat.
Toen de jongen thuiskwam, was zijn broertje nergens te zien. Zijn ouders deden net als anders tegen hem. Zijn broertje had dus nog niets verteld. Ze gingen eten, zijn broer was inmiddels ook thuis en keek hem veelbetekenend aan.
Na de maaltijd zei zijn vader dat hij hem even wilde spreken. Oei, dus toch.
‘Ik heb gehoord dat jij al een tijdje afspreekt met een blauw kaboutermeisje in het bos,’ zei zijn vader, ‘De buurman heeft jullie gezien, een paar keer. Hij liep vlak langs jullie, maar jullie hebben niets gemerkt. Je weet wat dit betekent! Vanaf nu zie je dat meisje niet meer. Doe je dat wel, dan nemen we andere maatregelen. Dat zal je dan wel merken.’
De jongen zei niets, maar hij was woedend. Die stomme ruzie zou zijn leven dus verpesten. Hij rende de kamer uit, naar buiten, naar het bos. Het meisje was er al. Ook zij had van haar vader gehoord dat ze hem niet meer mocht zien. De ‘behulpzame’ buurman had een brief naar haar vader gestuurd.
‘We lopen weg,’ zei hij.
‘Waarheen? We hebben geen geld, we zitten nog op school, dat lukt nooit,’ zei zij.
De jongen pakte zijn groene puntmuts en zette die op het hoofd van zijn meisje en zelf deed hij haar blauwe puntmuts op.
‘Ook al hebben we nu de mutsen op van de vijand, we zijn nog steeds dezelfde,’ zei hij, ‘daar verandert de andere kleur muts niets aan. We vinden elkaar nog steeds aardig.’
Ze bespraken wat ze zouden kunnen doen, zodat ze toch bij elkaar konden blijven. Het ene na het andere plan werd verworpen. Trouwen ging niet, ze hadden geen geld, ze woonden nog thuis, ze zaten nog op school, hadden geen baan. Ze waren zestien en gewoon overal te jong voor.
Het enige wat ze konden doen, was weglopen, naar de grote stad. Daar waren misschien baantjes voor hen, bij een supermarkt of andere winkel. Het meisje had een tante, die in de stad woonde. Misschien konden ze daar een paar dagen logeren tot ze iets anders bedacht hadden. Tot nu toe was dit het beste plan. Ze spraken af dat ze de volgende dag zouden vertrekken.
De volgende dag ontmoetten ze elkaar in het bos. Ze zagen er een stuk dikker uit dan gisteren, want ze hadden zoveel mogelijk kleren over elkaar heen aangetrokken. Veel konden ze niet meenemen, alleen een tas met wat kleine spulletjes.
In plaats van naar school gingen ze op weg naar de grote stad. Het was een paar uur lopen, onderweg moesten ze af en toe even uitrusten. Eindelijk kwamen ze in de stad, moe en hongerig.
Het meisje wist het adres van haar tante en na veel zoeken en vragen vonden ze haar huis. Ze belden aan, zenuwachtig. Want hoe zou de tante reageren?
Volgens het meisje was het een begripvolle tante, maar zou ze ook begrijpen dat ze weggelopen waren, omdat ze bij elkaar wilden zijn. Ze belden nog eens en eindelijk werd de deur opengedaan en keek een vrouw verbaasd naar de twee kinderen. Ze herkende haar nichtje en zei: ‘Waarom ben jij hier? Zijn je ouders er ook? En wie is deze jongen? Kom eerst maar eens binnen en vertel me wat dit betekent.'
Ze gingen naar binnen en daar vertelden ze dat ze waren weggelopen en waarom.
‘Is die stomme ruzie dan nog steeds niet voorbij? Dat duurt nu al zo lang en het slaat nergens op. Omdat er ooit een huwelijk tussen twee kabouters was misgegaan. Er gaan zoveel huwelijken mis en vaak hebben ze allebei schuld of passen ze gewoon niet meer bij elkaar. Weten jullie ouders waar jullie zijn?’
‘Nee, we zijn gewoon weggelopen zonder iets te zeggen.’
‘Nou, voorlopig kunnen jullie hier blijven. Eigenlijk moeten jullie naar school, maar dat kan nu niet. Jullie hoeven geen baantje te zoeken, ruim maar een beetje mijn huis op. Ik werk en heb niet zoveel tijd voor het huishouden. Ik zal niets tegen jullie ouders zeggen, hoewel ik dat eigenlijk wel wil. Ze zullen vreselijk ongerust zijn. Maar ik zeg niets, omdat ik hoop dat dit misschien kan leiden tot vrede tussen de kabouters.’
Inmiddels waren de ouders van de jongen en het meisje in alle staten. Ze waren verschrikkelijk ongerust, de kinderen waren niet thuisgekomen uit school en niemand had ze gezien, niemand wist waar ze waren.
De ouders van het meisje hadden aan haar vriendinnen gevraagd of ze wisten waar ze was, maar ook die wisten niets. Uiteindelijk besloot haar vader om de ouders van de jongen te bellen of die misschien iets wisten. Het was lang geleden dat een blauwe kabouter contact had gezocht met een groene kabouter. Maar zijn ongerustheid over zijn dochter was zo groot dat daar alles voor moest wijken, ook de ruzie. De ouders van de jongen dachten er net zo over, maar ze werden niets wijzer van elkaar, niemand wist waar ze waren.
Ze besloten om samen te gaan zoeken. De vijandschap was verdwenen door de ongerustheid over het lot van hun kinderen. Alle blauwe en groene kabouters hielpen mee en vroegen aan iedereen of ze de kinderen gezien hadden. Ze zochten in het bos, in het dorp, ze zochten overal.
Na een paar dagen vruchteloos zoeken moesten ze wel geloven dat de kinderen niet gevonden wilden worden en konden ze alleen maar hopen dat het goed ging met ze.
De tante van het meisje vond dat de ouders nu lang genoeg ongerust waren geweest en ze belde hen om te vertellen dat de jongen en het meisje bij haar waren. De opluchting van de ouders was zo groot dat de blauwe en groene kabouters elkaar omhelsden van blijdschap.
Er werd een vergadering belegd met alle kabouters in één van de buurthuizen over hoe het nu verder moest. Er werd besloten dat vanaf nu de ruzie werd beëindigd en dat de jongen en het meisje gewoon met elkaar mochten omgaan. Om deze beslissing kracht bij te zetten, werd er besloten dat er geen groene en blauwe puntmutsen meer gedragen zouden worden, maar dat iedereen vanaf nu rode puntmutsen zou gaan dragen. Om zo te benadrukken dat iedereen gelijk is en evenveel rechten heeft.