Het eenzame waterflesje
Op een plank in een grote supermarkt staan rijen waterflesjes. Ze hebben allemaal een rood etiket. Ze hebben water met bubbels en zijn bruisend en zelfverzekerd. Er staat één flesje tussen met een blauw etiket. Dat flesje heeft gewoon water, zonder bubbels. Als er mensen komen winkelen pakken ze altijd de rode flesjes. Het blauwe flesje laten ze staan. De rode flesjes plagen het blauwe flesje. ‘Jij bent maar een gewoon flesje water, niets bijzonders. Kijk eens naar ons, we bruisen van energie, ons etiket is prachtig rood. De mensen willen ons, niet jou.’
Het blauwe flesje voelt zich heel verdrietig. Telkens als er iemand langskomt hoopt hij dat ze hem zullen pakken. Eén keer gebeurde dat bijna, een meisje pakte hem en zei: ‘Kijk eens mamma, wat een mooi blauw etiket.’ Maar haar moeder zei dat ze dat flesje terug moest zetten, ze wilde een flesje met bubbels. De rode flesjes hadden toen veel plezier en lachten hem uit.
Zo leeft het blauwe waterflesje zijn trieste leven. Er zijn wel een paar rode flesjes, die voor hem opkomen en tegen de anderen zeggen dat ze niet zo onaardig moeten zijn. Maar die zijn in de minderheid en naar hen wordt niet geluisterd.
De rode flesjes vertellen elkaar wat ze allemaal willen meemaken.
‘Ik hoop dat ik meegenomen word naar het strand,’ zegt een flesje.
‘Ik wil graag naar een pretpark,’ zegt een ander.
‘En ik zou wel eens op een kermis willen zijn.’
‘Hoe weten jullie dat jullie daar misschien heen gaan?’ vraagt het blauwe flesje verlegen.
‘O, dat horen we van de flesjes, die terug worden gebracht, want er zit statiegeld op. Die vertellen ons, waar ze allemaal geweest zijn. Maar dat zal jij wel nooit meemaken, want niemand pakt jou.’
Een week later verandert er iets voor het blauwe flesje. Er is een man bezig om de voorraden rode flesjes aan te vullen. Hij ziet opeens het blauwe flesje staan. Die staat verkeerd, zegt hij bij zichzelf, die hoort in het vak met de blauwe flesjes. Hij pakt het flesje op en loopt naar een andere plank en zet hem tussen een heleboel blauwe flesjes.
‘Hoi, waar kom jij opeens vandaan?’ vraagt een blauw flesje.
‘Ik stond tussen de rode flesjes en iemand heeft me nu bij jullie neergezet.’
‘O, stond je tussen die eigenwijze, vervelende rode flesjes? Daar hebben we altijd ruzie mee. Die rode hebben toch een verbeelding, die denken dat zij alleen het beste water hebben en dat iedereen alleen maar hun water wil hebben. Nou, dat is niet zo. Er zijn heel veel mensen, die ons water pakken, omdat ze het lekker vinden.’
Het blauwe waterflesje voelt zich heel blij, nu hij hier bij de andere blauwe flesjes staat. Hier voelt hij zich thuis.
Hij wordt de volgende dag meegenomen door een vrouw. Ze neemt hem mee naar huis en hij gaat met haar overal heen. Ze gaan met de trein naar een andere stad en naar het strand en naar een bioscoop.
Het blauwe waterflesje geniet. Zijn leven is veel prettiger geworden. Hij denkt weleens hoe jammer het is dat de rode waterflesjes en de blauwe waterflesjes niet gewoon met elkaar om kunnen gaan. Of er nu wel of geen bubbels inzitten, dat maakt niets uit, want elk flesje water is belangrijk, vindt hij.