In de Poststraat zie ik u naast uw tweewieler staan.
U bent klein van gestalte, maar u staat lieflijk te wezen.
Zo in een ogenblik, ik zie u graag niet gaan.
Heden in mijn innerlijke hart, bij dezen.
Uw verlaten. Ik ween, en stap op been
Met een veel te langzame tred.
Zool voor zool slijt ik naar huis. Waarheen
De eenzaamheid schuilt in mijn koude bed.
Met weemoed gestemd in gedachten
Sjouw ik met tassen richting mijn automobiel.
Om daar het onverwachte te achten
Weder de schoonheid zelf. En zo viel
Het gallig zwart. Ik sta naar u te smachten.
De liefde de voorkeur wenk ik u subtiel.