Haastige bloemen—schreeuwers van het Niets—
bloeien met de razernij der wanhoop. Tijd—
die tiran—verhongert elk moment tot een skelet.
Zie uw kinderen: onschuld die al schuld ademt,
groei als verval.
Allen! Allen! Een koor van leegte,
ijlend naar het noodlot dat wij “leven†noemen.
Bloemen—spottende priesters bij ons eigen graf—
bloeien op als een vloek, af als een bekentenis.
Aarde—groene leugen, witte dood—draag ons
naar de onpeilbare leugd waar sterren Gods lach
verbeelden. Eeuwigheid? Een spiegel tot slechts
waanzin. Wij, stof, durven zelfs nog te smeken:
“Laat de bloemen liegen!â€
Maar de hemel zwijgt, en de wortels grijnzen.