el.
het jongetje — gespierd in stilte,
doet sterk lijken, maar blijft verbergen.
draagt het masker dat niets mag tonen,
vanbinnen brokkelen betonnen vrolijke tonen.
problemen herhalend, netjes in kring,
ontploft van het ene naar 't volgende, vluchtige ding.
een excuus om fouten, een fout om te vluchten,
doet niets meer net — niet voor mij, niet voor de ander geluchten.
het licht aan het eind is een truc van de muur,
de tunnel blijft zwart, stil, vliegend weg elk uur.
wat ‘m nog houdt, is niet wat ‘m doe,
maar wat ooit werd doorgegeven, liefde en taboe.
de charme van el, zijn stilte met kracht,
de zachtheid van ella, zorg in de nacht.
is ie wie ze hoopten dat ie zou zijn?
een schim, een vergissing, een verlaten terrein.
tegen menig mening schoppend, schuldend aan de staat,
staat ie ver van ieder, alsof alles hem verlaat,
lachend om de stijlbreuk, wat losjes om de voet
komt de vraag wel vaker, waarom het allemaal moet.
sukkelt ie van de ene hoop angst in de andere,
voorspelbaar
paranoi-ah, want ‘t werd een sukkel, onder andere.