ik eet van het bot, ontdoe me van veren
de moord, het mes die de dood zal dragen
de prille ochtend luistert naar mij weeklagen
heel af en toe kan ik mij nog bezeren
dikke muren bezorgen mij weinig onrust
ik ken hun codes, lees hun tere zielen
ook van de tralies die mij niet bevielen
en op mijn angst en huilen blijven belust
ik spreek met ratten dat wat ze vraten
bekijk de spijlen van het krakende bed
dat vanavond mijn zware lijf zal dragen
nooit vergeet ik het strand waar we zaten
en ik je op een strandstoel had gezet
het bekoort mij zo het eeuwige knagen