als de dauw nog slaapt op het bladerdak een zachte gloed glijdt over het riet lichtstralen dansen op de randen van de rivier wuivend riet fluistert versluierde geheimen
in nevelwierook vervagen de contouren een schaduw wiegt de nacht in een langzame gloed vogels dromen van zilveren wolken de wind streelt stille verlangens
onder de maan ontvouwt zich een sluierland reflecties breken in druppels van tijd zij strijken langs je huid als herinneringen wuivend riet omsluit het hart van de stilte
er is alleen deze ademloze tederheid de echo van doodstil water en in elke hartslag van wind en riet verweeft zich het oneindige domein