Regelmatig denk aan het feit dat ik op je lijk nu.
Wanneer ik ouder word en de dagen sneller gaan,
die zomaar door mijn vingers glippen met de tijd.
De schemering naderbij als ik in de spiegel kijk.
In de spiegel de zonnegloren met het purper
in het west verdwijnen. Langzamerhand krijg ik
toch wel schrik van het bizarre pianospel
van mijn vingers op toetsen van de tijd.
Dan, door de magere vingers van mijn bestaan,
is het verleden niets meer dan een vluchtige knip,
en alles wat nog in de tijd te wachten staat is
een langzame zwaai naar mijzelf in de verte.
Die als een warme wasem aan mijn spiegel kleeft,
is als het troebel in het water van de eeuwige tijd.
Edoch glijden mijn vingers over het glaswerk,
en ik daar zelf in het heden verschijn.