Zeilend in de wolken
vliegen de arend en de valk
wachtend op hun prooi
die weldra niet meer is.
Hun berispelijke blikken,
sluipen langs hoge bergen
oneindige velden en dichte bossen
Ze sturen hun ongure blik de wijde wereld in
Wanneer ze dan een nietig muisje zien,
een gemakkelijke prooi
Slaat hun verstand op nul
hun vleugels wijd gespannen en hun klauwen scherp geopend
Ze duiken aan een topsnelheid op het diertje af
en dan…
Het diertje is niet meer