De beek kronkelt zichzelf in meanders de pseudo-diepte in,
als het waarom geen nut meer heeft, houd ik van
dorre grassen eten me van binnen uit
en eb spoelt mijn botjes tot op je klippen, als ik weet
wat ik niet weet of geurende rozen mij zijn
of mijn kroning ver blijft
schaterend en schreeuwend om de liefde
beukend op mijn uitgedroogde huid, razend in mijn schedel
als ik het doodskleed draag
was me, met je tranen, en aanbid me, met je ziel.