Ik zie, ik zie...
Ik zie de maan, weerspiegeld in een glans
van schoonheid, zie’k de sterrenlucht, nochtans
ik kijk niet naar de hemel, toch die schijn,
en toch die gloed oneindig helder, rein.
Ik tracht te definieren wat ik zie
naast al die wondre spiegelingen die
fungeren als de sleutel voor het slot
dat toegang biedt tot nog een diepre grot.
Er ergens daar verblijft een deel van mij,
een woord of zin die daar ooit achterbleef
verborgen op een plaats die’k niet verdien,
maar toch ben ik daarmee onzachlijk blij.
Ik keek de schoonheid binnen en beschreef,
wat jij nooit zonder omwegen zult zien.