Schouw de maan me lachend uit,
en voel jouw liefdeshaat me snijden,
smerige tranen branden mijn smart,
een lange nacht weldra geschaafd.
Mijn hart verbrijzeld in het schrijen,
en schuurt bebloed mijn keel gekotst,
de zwarte dood krast in mijn ogen,
jouw glimlachsbeeld kwelt mijn verdriet.
Te horen krijgen schertzende woorden,
andermans mond het lijf gekraakt.
Alles was je al geschonken,
ik hoopte dat je menens sprak.
Als een kleine vonk mij dovend,
trapte op mijn hevig vuur,
kermend krijsen uit mijn lach
jouw dolken door mijn hart geboord.
Haat en liefde nauw te samen,
scheuren nu het leven verder.
'k Verlang en smacht te mogen horen,
mijn tranen met de jouwe smeltend.