weerspreuken:
blaast juni uit de noorderkant,
verwacht veel koren op het land.
op 14 april na de noen,
worden alle velden groen.
is mei nat,
en droge juni volgt zijn pad.
is half mei de sla al gaar,
dan levert de oogst een goede korenaar.
een regenboog in de vroege morgen,
baart de boer veel zorgen.
regenboog 's namiddags laat,
blijde hij te ruste gaat.
als augustus sterk dauwen doet,
dan blijft gewoonlijk het weder goed.
veel harde noten op het hout,
maakt de winter hard en koud.
als't waait en vriest in oktobernacht,
verwachten wij januari zacht.
zingt de vink in de vroege morgenstond,
wis en zeker regen zij verkondt
november warm en fijn,
't zal een harde winter zijn.
te meer vorst in januaar,
te beter wordt het hele jaar.
geeft januari een sneeuwtapijt,
dan zijn we gauw de winter kwijt.
zijn er eind december al veel mollen,
dan laat de winter met zich sollen.
sneeuw als stof,
nijpende kou;sneeuw zeer grof,
weder lauw.
aprilvlokjes geven meiklokjes.
is de hemel al te blauw,
spoedig wordt het dan weer grauw.
een herfst met nevel doortrokken,
toont een winter vol sneeuwvlokken