13/02/1988
Placenta .
Steeds verder weg , drijvend op de golven ; wanhoop is de eb .
De kleuren vervagen ; grauwheid allom ; pijnlijk web .
’t lichaam gezwollen van tranen ;hoop is de vloed .
’t vochtige lijfje zoekt banen ;zwelgend gebroed .
De moeder voelt zich ziek ; na maanden van dracht ;
’t kind komt nog niet ; blindheid houdt de wacht .
Hoe lang dit te verdragen , weet alleen de prematuur der nacht .
’t wezentje krijgt geen kans ; door moeders geest versmacht .
’t lijfje reeds verschanst ; door vaders wil verkracht .
Toch werd ik geboren ; sterker dan de dood .
Nu laat ik me horen , bloedend , gulpend , bloot .
Huilen mag ik niet ; op spreken staat verbod ;
Daarom verliet ik dit lijf ; en mijn geest werd bot.
Maar weet ; al is de dood nabij ; ik vecht .
Verscheurt ; met lijf en ziel ; geef ik mezelf dat recht .
Mijn laatste ademstoot , die maakt van ons een vlecht .
De geest en ’t lichaam weer verweven ; de ziel onthecht .
Marth Haesendonckx .