Pijn.2.
Ikwou dat ik een hert was , met bruine reeë ogen .
Starend in de dag ,kan ik blijven dromen .
De pijn glijd langs mijn rillende flanken ,
met snelheid flits ik door de ranken .
Dan komt er eendag dat er tussen de bomen ;
een val ligt verborgen , koud en vol doornen .
De val slaat dicht ; mijn botten verbrijzeld ,
mijn liefde voor jou hierdoor verijdeld .
Mijn hart vol van ongeschreide tranen ,
ik zal mij immer in de duisternis wanen .
Ik kan niet langer rennen door ’t woud ;
mijn innerlijk leed verstard en wordt koud .
Marth Haesendonckx .